Leestijd minuten

Onze droom

Natuurinclusieve kringlooplandbouw produceert gezonde groenten, fruit en aardappelen, vlees, melk en eieren zonder dat de omgeving wordt vervuild. Dit is een manier van produceren waarbij boeren en tuinders werken met de natuur. De natuur, met al zijn dieren, insecten, planten, schimmels en natuurlijke processen, benutten zij voor het productieproces. Kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen zijn niet of nauwelijks nodig en de bedrijven sluiten de kringloop zoveel mogelijk.

Het sluiten van de kringloop betekent dat het bedrijf de materialen, het voer, de mest, het water en de energie die het gebruikt en produceert, zoveel lokaal produceert en waar mogelijk hergebruikt. Dat kan binnen het eigen bedrijf zijn of in samenwerking met andere bedrijven in de buurt. Deze manier van produceren levert ons land veel op. Zo krijgt Nederland er een vruchtbare bodem, schone lucht en schoon water voor terug. De biodiversiteit op het land en in het water neemt toe. Ook is er meer zekerheid dat de land- en tuinbouw in de toekomst genoeg voedsel kan produceren: er is meer bodemleven en er zijn meer insecten voor bestuiving, en de bodem en gewassen zijn beter bestand tegen hele droge en natte periodes die steeds vaker zullen voorkomen. Tenslotte stoot deze manier van produceren minder broeikasgassen uit, waardoor we verdere klimaatverandering tegengaan. En kunnen mens en dier blijven genieten van alles wat we hier produceren en de natuur ons levert.

Om deze verandering in de landbouw te bereiken zijn niet alleen andere landbouwmethoden nodig. Dit betekent ook een sociaal culturele verandering van onze maatschappij. Denk daarbij aan de keuzes als consument voor minder dierlijk eiwit of biologisch voedsel. Maar ook bewustwording van wat niet-normaal is: het is niet normaal dat mensen ziek worden van bestrijdingsmiddelen, dat het water vol algen zit door een te grote hoeveelheid mest, en ons drinkwater steeds duurder wordt, omdat het schoonmaken van ons water steeds lastiger is.

Met natuurinclusieve kringlooplandbouw komen er zaken terug. Je kan zonder problemen in ieder water zwemmen. Onze weilanden zijn heel kleurrijk, omdat ze bestaan uit veel verschillende kruiden en grassen die goed tegen droge of zeer natte periodes bestand zijn en een gezond voedsel vormen voor onze koeien. Het imago van de landbouw en van het beroep van de boer wordt weer positief: dit zijn mensen die zorgen voor ons voedsel en ons welzijn door in een gezonde omgeving gezond voedsel te produceren.

Natuurvriendelijke kringloop landbouw is dus niet alleen een verandering van de manier van landbouw, maar ook een verandering in hoeveel we betalen voor ons voedsel of wat we kiezen voor onze maaltijden. Hoe we boeren en bedrijven die in de voedselketen werken stimuleren om deze omslag blijvend vol te houden.

Belangrijk is daarom dat we:

  • Ons onderwijs aanpassen om te zorgen dat de kennis voor deze manier van landbouw goed beschikbaar is en dat de gezonde keuze van voedsel normaal wordt en blijft.
  • Boeren financieel ondersteunen voor het onderhouden van een gezond en vitaal landschap: denk daarbij aan goede waterkwaliteit in hun sloten, onderhouden van houtwallen, hagen of bosjes, plassen en meertjes, hoge waterstand om onze veenweidegebieden in stand te houden.
  • Voedsel en producten die niet gezond worden geproduceerd weren uit winkels, restaurants en catering en vervuilende middelen, zoals kunstmest en bestrijdingsmiddelen, zeer duur maken door hoge heffingen.
  • Dezelfde eisen stellen voor voedsel dat in Nederland wordt geproduceerd of in het buitenland.
  • Mensen die minder toegang krijgen tot voedsel, meer steun geven om dit voedsel toch te kunnen kopen.
plantje in de grond met op de achtergrond een tractor op het veld

De werkwijze van Natuur & Milieu

De huidige kopgroep van natuurinclusieve boeren is nog gering. Zo’n 10% van de boeren kunnen we daartoe rekenen. Deze biologische en natuurinclusieve kringloopboeren hebben steun nodig om voorop te blijven lopen en om te groeien: door bijvoorbeeld kennisontwikkeling en stimulering van de markt. In concrete projecten werken we hierop met hen samen. De resultaten tonen aan wat er nodig is aan kennis, beleid of regelingen.

Daarnaast is er een groep gangbare boeren, die wel willen veranderen, maar dat door bijvoorbeeld gebrek aan kennis of financiële middelen, niet kunnen. Vaak vinden ze de overstap naar biologisch om verschillende redenen te groot. Dit zijn natuurlijk wel de natuurinclusieve boeren van de toekomst! We werken met hen en ketenpartijen samen om te onderzoeken welke stappen ze kunnen maken. Hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van de kennis uit de groep van natuurinclusieve boeren. Met deze projecten laten we zien wat er nodig is aan kennis, randvoorwaarden en regelingen om de overstap te vergemakkelijken.

Laten zien dat het mogelijk is om natuurinclusiever te produceren maakt (soms) de weg vrij om keurmerken aan te scherpen. Of voor de overheid om beleid of wetgeving op te stellen om die natuurinclusieve productie de norm te maken. Het is immers mogelijk. De achterblijvende boeren en organisaties uit de keten worden daarmee aangestuurd om ook op natuurvriendelijke(re) wijze te produceren.

Een koe in de wei drinkt uit een sloot, met kuddegenoten op de achtergrond
Tractor op een akker
Boer staat in weiland met gewassen
  • 2. Traditionele landbouw: een boer bewerkt een grote akker met zijn tractor.

De problemen waar de landbouw tegen aan loopt

Productie van voedsel is belangrijk, maar moet op een volhoudbare manier gebeuren.

Die huidige manier van produceren is intensief, oftewel zoveel mogelijk produceren op het beschikbare land. De bedrijven richten zich op schaalvergroting, noodzakelijk om met de kleine marges voldoende inkomen te vergaren. Veel tuinders en akkerbouwers telen zoveel mogelijk van één soort gewas en gebruiken daarbij kunstmest en bestrijdingsmiddelen om de groei te verbeteren. Deze vorm van akker- of tuinbouw heet ook wel monocultuur. Een voorbeeld hiervan zijn akkers vol aardappelen of suikerbieten, die vatbaar zijn voor ziekten en plagen. Bij de productie van vlees, zuivel en andere dierlijke producten spreken we van de intensieve veehouderij. Daarbij houden boeren zoveel mogelijk dieren op het beschikbare land en in stallen. Een groot deel van het voer wordt uit Noord- en Zuid-Amerika geïmporteerd.

Het vee en de mest leiden tot veel stikstofuitstoot in de lucht. Die stikstof slaat weer neer op de grond en vegetatie. Sommige planten houden van veel stikstof, bijvoorbeeld brandnetels, bramen en gras, waardoor die gaan woekeren. Andere planten, die ook belangrijk zijn voor onze natuur, worden daardoor verdrongen. Dat heeft gevolgen voor de vlinders, bijen en insecten die deze planten nodig hebben. Zij nemen rap in aantal af, doordat ze steeds minder planten vinden voor voedsel of om hun eitjes op te leggen.

Het vee in Nederland produceert meer mest dan we verantwoord op onze eigen grond kunnen gebruiken. Daar komt nog eens bij dat we veel kunstmest gebruiken. Dit zorgt voor uitspoeling van nutriënten zoals fosfaat en nitraat naar het slootwater en het grondwater. Hier speelt zich eenzelfde scenario af. Te veel mest uitspoeling naar het water kan ook leiden tot dominantie van enkele soorten. Je ziet dan sloten vol kroos of algen, waarin bijna niets anders meer kan leven.

Een ander groot probleem van de huidige land- en tuinbouw is de grote hoeveelheden bestrijdingsmiddelen die boeren en tuinders nu gebruiken. In 2022 is in Nederland alleen al 8,9 miljoen kilo aan bestrijdingsmiddelen gekocht. Die gebruiken bedrijven om hun gewassen, planten en bloemen te beschermen tegen ziekten en plagen. Maar de middelen hebben ook veel negatieve gevolgen voor insecten, kleine zoogdieren en vogels.
Bestrijdingsmiddelen veroorzaken bijvoorbeeld verarming van de bodem. Want niet alleen de ongewenst insecten, schimmels of plagen worden gedood, ook belangrijk bodemleven wordt aangetast. Dit zijn bijvoorbeeld schimmels en bacteriën, die de grond gewoonlijk gezond houden. De middelen komen ook terecht in ons grondwater, waar ons drinkwater vandaan komt, en in kleine wateren zoals meren, rivieren, sloten en beekjes. Nog te vaak vind je daar zóveel bestrijdingsmiddelen in terug, dat ze de planten en dieren beschadigen die daar in en om het water leven.

Deze intensieve manier van produceren heeft enorme impact op ons klimaat en onze leefomgeving:

  • In de intensieve land- en tuinbouwgebieden is de biodiversiteit sinds 1990 sterk achteruitgegaan. Het aantal verschillende soorten dieren en planten wordt steeds minder. Het gaat dan vooral om vogels, zoogdieren, wilde bijen en dagvlinders. De bestuiving van wilde planten en gewassen door insecten neemt sterk af.
  • Bedrijven in de intensieve landbouw stoten veel broeikasgassen uit. Dat zorgt voor de opwarming van de aarde. In 2022 was vijftien procent van de totale Nederlandse broeikasgasuitstoot afkomstig van de landbouw. De intensieve veehouderij heeft daarin het grootste aandeel.Terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen is ook nodig om de bedrijven in de land- en tuinbouw te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering.Het is duidelijk dat het landbouwsysteem toe is aan verandering. Na tientallen jaren van intensivering is het tijd voor natuurinclusieve kringlooplandbouw waarbij landbouw en natuur elkaar versterken.Hoe ziet een overstap naar natuurinclusieve kringlooplandbouw in Nederland er concreet uit? En welke stappen moeten alle betrokken partijen nemen om dit in gang te zetten? In deze visie presenteren we hoe Nederland natuurinclusieve kringlooplandbouw kan inzetten om succesvol voedsel, planten en bloemen te produceren. Dat vraagt ook om een nieuw verdienmodel. We benoemen in deze visie daarom ook belangrijke financiële veranderingen die nodig zijn om natuurinclusieve kringloopboeren en -tuinders een goede boterham te laten verdienen. En om ervoor te zorgen dat er genoeg betaalbaar voedsel beschikbaar blijft voor iedereen. Natuur & Milieu werkt daar actief aan mee.
Vijf koeien in de wei met beginnende zonsondergang

Wat is er nodig voor de verandering van de landbouw?

Er zijn veel verschillende stappen nodig om dit nieuwe systeem voor elkaar te krijgen. Boeren en tuinders kunnen alleen de overstap naar natuurinclusieve kringlooplandbouw maken, als ze genoeg kennis en geld en vertrouwen hebben om dit te doen. Daarbij is het belangrijk dat alle betrokken partijen meewerken. Denk aan de supermarkten, bedrijven in de voedselindustrie en de overheid. Ook zij zijn nodig om deze overstap te laten slagen. En natuurlijk is het nodig dat deze biologische en natuurvriendelijk geproduceerde producten worden gekocht door consumenten.

Bouwstenen van natuurinclusieve kringlooplandbouw
Een natuurinclusief kringlooplandbouwbedrijf heeft een aantal kenmerken. Die noemen we ook wel bouwstenen. Het bedrijf:

  1. …gebruikt weinig tot geen chemische bestrijdingsmiddelen.
  2. …brengt kenmerkende elementen van het landschap terug op het eigen terrein en in de directe omgeving. Het bouwt zo mee aan het netwerk van natuurelementen in ons land.
  3. …gebruikt veevoer van eigen land of bedrijven in de buurt
  4. …gaat verstandig om met mest en verhandelt die eventueel als waardevolle grondstof met bedrijven in de buurt.
  5. …laat het gebied bepalen welke producten het bedrijf produceert. Dat zijn producten die passen bij het type grond en omgeving.
  6. …is zo klimaatneutraal mogelijk.
  7. …houdt het aantal dieren dat goed past op het eigen land en zet de natuurlijke behoeften van dieren centraal voor een hoog dierenwelzijn

Hieronder gaan we dieper in op ieder van deze bouwstenen.  

Bouwsteen 1: Gebruikt weinig tot geen chemische bestrijdingsmiddelen

Voorkomen is beter dan genezen. Vanuit dat perspectief werken boeren en tuinders in de natuurinclusieve kringlooplandbouw aan een gezonde bodem en sterke en gezonde planten. Natuurinclusieve boeren en tuinders voeden in de eerste plaats de bodem, bijvoorbeeld door in de winter groenbemesters te telen die in het voorjaar in de bodem worden gewerkt en zo de bodem voeden. Dat is goed voor de wormen, bacteriën en schimmels, en zo ontstaat een luchtige en vruchtbare bodem, een goede basis voor sterke planten. Boeren en tuinders zorgen voor voldoende variatie in gewassen op het veld, bijvoorbeeld met strokenteelt, en een ruime rotatie zodat bijvoorbeeld aardappelen 1x per 6 jaar op een akker staan. Door deze afwisseling krijgen ziekten en plagen veel minder kans.

Door deze aanpak is het gewas minder gevoelig voor ziekten en plagen. Ook helpt het dat boeren de natuur terugbrengen op hun land, bijvoorbeeld door knotwilgen, en hagen aan te planten en kruiden te zaaien. Met biologische bestrijders zoals sluipwespen en lieveheersbeestjes worden plaaginsecten bestreden, en met machines wordt onkruid verwijderd. Door deze aanpak kunnen ze drastisch minder chemische, giftige middelen gebruiken.We kunnen dankzij natuurinclusieve kringlooplandbouw in het jaar 2030 de helft minder chemische bestrijdingsmiddelen gebruiken. In 2035 zijn ze zo goed als niet meer nodig.

Wat is hiervoor nodig?

Sterkere planten
Om sterke planten te krijgen, wordt veredeling ingezet. Dat is het kruisen van plantensoorten om een nieuw ras met bepaalde eigenschappen te ontwikkelen. Met veredeling ontwikkelen we sterkere planten, die minder gevoelig zijn voor ziektes of droogte. Natuur & Milieu vindt dat in het uiterste geval ook genetische modificatie mag plaatsvinden, maar alleen om sterke en robuuste gewassen te krijgen. Genetische modificatie is het versnellen van veredeling door nieuwe technieken.

Biologische landbouw
In Nederland is de biologische landbouw bij meer mensen bekend dan natuurinclusieve kringlooplandbouw. De biologische landbouw is een belangrijke stroming binnen de natuurinclusieve kringlooplandbouw. Het gaat uit van de volgende principes: een ecologische, gezonde, eerlijke en verantwoordelijke bedrijfsvoering. Oftewel een systeem gebaseerd op 1) samenwerking met de natuur, 2) dat bijdraagt aan gezond voedsel, schone leefomgeving en een mooi landschap, 3) met een eerlijke prijs voor het voedsel en ruimte voor natuurlijk gedrag van dieren, 4) zorg in de brede zin voor de mensen, dieren en het milieu. De biologische landbouw heeft een officieel Europees certificatiesysteem en er worden strenge eisen aan gesteld. Onder andere dat alleen dierlijke mest wordt gebruikt, geen chemische bestrijdingsmiddelen en maatregelen voor dierenwelzijn.

We vinden dat in 2020 op 25 procent van de landbouwgrond biologisch moet worden geboerd. Dat betekent dat we ook meer biologische producten moeten kopen en verkopen. Deze zijn nu vaak nog duurder dan producten van bedrijven uit de intensieve land- en tuinbouw. Lagere belasting en kleinere winstmarges op biologische producten helpen om deze tegen een lagere prijs aan te bieden. Daarnaast moeten alle overheidsinstanties zelf ook biologische producten inkopen en afspraken maken met aanbieders. En supermarkten moeten worden gestimuleerd om het aanbod van biologische producten te verhogen naar minimaal 25 procent met heldere en wervende informatie.

Ontmoedigen gebruik van bestrijdingsmiddelen
Een belasting op de meest schadelijke bestrijdingsmiddelen helpt om deze snel minder aantrekkelijk te maken voor boeren en tuinders. In Denemarken zijn boeren door zo’n hogere belasting al overgestapt. Het is belangrijk dat de overheid de opbrengsten van deze belasting direct weer inzet om bedrijven financieel te ondersteunen die de overstap maken naar natuurinclusieve kringlooplandbouw. De overheid kan bijvoorbeeld een verzekering inrichten die telers ondersteunt als zij door het vermijden van chemische bestrijdingsmiddelen hun oogst verliezen door een plaag.

Het is ook noodzakelijk dat de overheid de bestrijdingsmiddelen met de meest schadelijke gifstoffen, zo snel mogelijk verbiedt of via de hierboven genoemde belasting heel duur maakt.

De regels voor de toelating van bestrijdingsmiddelen moeten strenger worden. Risico’s voor de biodiversiteit en onze gezondheid moeten daarin zwaarder meewegen.

Bollen, tuinplanten en bloemen
Gek genoeg wordt bij de teelt van bollen, planten en bloemen – de zogeheten sierteelt – de grootste hoeveelheden chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt. Dat leidt tot grote restanten ervan in deze planten zelf, waardoor insecten die zich voeden met die plant ervan doodgaan. Ook het water rondom die gebieden bevat de hoogste concentraties aan bestrijdingsmiddelen. Daarnaast heeft deze sierteelt grote risico’s voor de gezondheid van omwonenden en werknemers, zowel op het land als bijvoorbeeld van bloemisterijen. Wij vinden dat deze sierteelt zo snel mogelijk alleen nog biologisch of natuurvriendelijk mag plaatsvinden.

Strengere afspraken voor bedrijven in en vlakbij natuur- en grondwatergebieden
Een laatste stap is dat de overheid grondwaterbeschermingsgebieden en Natura2000-natuurgebieden beter beschermt. Deze meest kwetsbare gebieden kunnen we beter beschermen door op korte termijn in en rondom deze gebieden alleen biologische of natuurinclusieve kringloopbedrijven toe te staan, en de boeren te ondersteunen bij de overstap met financiële en technische regelingen.

Bouwsteen 2: Bouwt aan een netwerk van natuurelementen  

Houtwallen, heggen, knotwilgen, akkerranden vol kruiden en sloten of beken met natuurlijke oevers. Dit zijn de natuurlijke elementen die een tuinder of boer bij een natuurinclusieve kringlooplandbouw terugbrengt op en rond het land. Het terrein van het land- of tuinbouwbedrijf is zo op een meer natuurlijke manier verbonden met het landschap. Dit heet ook wel groenblauwe dooradering, want de natuur mag, net als een ader in het lichaam, over het terrein van de boer of tuinder lopen.

Dit heeft veel voordelen. Zo worden natuurgebieden met elkaar verbonden, waardoor planten op meer plekken kunnen groeien en dieren zich gemakkelijker kunnen verplaatsen. Zij kunnen zo op meer plekken voedsel vinden. Een bloeiende natuur verweven met het terrein van het bedrijf, zorgt er ook voor dat bestuivende insecten en biologische bestrijders in de buurt zijn. Daarnaast nemen planten, bomen en kruiden ook het broeikasgas CO2 op uit de lucht. Bijkomend voordeel is dat de bomen kansen bieden voor duurzame productie van hout.

Wat is er nodig?

Provinciale doelen voor natuurnetwerken
Het landelijk gebied is het landschap buiten de bebouwde kom, de beschermde Natura2000-gebieden en de natuur die onder het Natuur Netwerk Nederland valt. Op dit moment is maar twee tot drie procent van deze landelijke gebieden onderdeel van de groenblauwe dooradering. Dit netwerk van natuurelementen willen we vergroten tot tien procent in 2030. Niet alleen boeren en tuinders zijn daarvoor verantwoordelijk, ook particuliere grondeigenaren en overheidsinstanties, die terreinen, bermen of oevers in beheren, hebben hierin een rol. Dat vraagt om een goede afstemming, waarin de provincies een sturende rol hebben.

Financiële en kennis-ondersteuning
De aanleg en het onderhoud van deze groenblauwe dooradering vraagt om investeringen van de land- en tuinbouwbedrijven. Wij vinden dat voor dit belangrijke netwerk, net als de wegen, langjarige financiering nodig is van de overheid. Dat kan bijvoorbeeld door de verhoging van de Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) subsidie. Door zich aan te sluiten bij die collectieven kunnen boeren en tuinders aanspraak maken op langlopende contracten en vergoedingen. Daarnaast is het belangrijk dat de overheid boeren en tuinders helpt aan de benodigde kennis en informatie, en dat goede voorbeelden worden gedeeld. Zo kunnen boeren en tuinders de natuurelementen op zo’n manier aanleggen en onderhouden dat ze daadwerkelijk bijdragen aan de biodiversiteit.

Bouwsteen 3: Lokaal veevoer

Dieren spelen een belangrijke rol in de natuurinclusieve kringlooplandbouw. Ze kunnen materialen die wij niet eten, zoals gras en resten uit de voedselindustrie, omzetten in producten die we wél kunnen eten zoals melk, eieren en vlees. De hoeveelheid veevoer die we zelf beschikbaar hebben, bepaalt hoeveel dieren onze boeren kunnen houden. Veevoer moet dus van dichtbij komen, bijvoorbeeld van het grasland van de boer of bijproducten van bedrijven uit de buurt, zoals bietenpulp uit de suikerindustrie. Import van krachtvoer uit bijvoorbeeld Noord- of Zuid-Amerika is verleden tijd.

In de natuurinclusieve kringlooplandbouw werken boeren, tuinders en andere bedrijven uit de buurt samen om mest en veevoer uit te wisselen. Boeren in natuurinclusieve kringlooplandbouw gebruiken het beschikbare land zo veel als mogelijk om gewassen te telen die mensen kunnen eten. Waar dat niet lukt wordt veevoer geteeld. Boeren in de veehouderij kunnen bij natuurinclusieve landbouw een maximaal aantal dieren per hectare houden, afgestemd op de productie van veevoer en de mestafzet in de omgeving.

Wat is er nodig? 

Graslandnorm
De melkveehouderij vormt verreweg de grootste bedrijfstak in Nederland en heeft relatief veel grond. De sector is in meer of mindere mate grondgebonden. Boeren die schapen en geiten houden, hebben over het algemeen veel minder grond. Grondgebondenheid is belangrijk, hiermee sluit je de kringlopen: We produceren zo niet meer mest dan we op ons land nodig hebben om ons voedsel (en voer) te produceren. De overheid kan deze grondgebondenheid stimuleren met een graslandnorm van minimaal een 0,5 hectare grasland per koe.

Contracten voor voer en mest van runderen, schapen en geiten
Een 100% grondgebonden melkveehouderij, betekent dat de boeren hun dieren voornamelijk voeren met gras uit de omgeving en niet meer met krachtvoer en mais. Het gras komt dan van het eigen land of van bedrijven binnen een straal van twintig kilometer rond het bedrijf. Daarvoor sluiten boeren voer- en mestcontracten af met andere landbouwbedrijven.

Samenwerkingen voor voedsel voor pluimvee en varkens
Boeren die varkens en pluimvee (zoals kippen) houden, voeren hun dieren met de reststromen uit de voedselindustrie. Deze komen van fabrieken die maximaal tweehonderd kilometer van het bedrijf staan. De import van krachtvoer uit andere werelddelen stopt hiermee. Tegelijkertijd leveren ze de mest van hun dieren aan landbouwbedrijven met grond op maximaal 200 km afstand van hun bedrijf, omdat ze zelf vaak geen of te weinig (gras-)land hebben om de mest op te gebruiken. Zij maken afspraken om de mest van de veehouderij naar de akkers te verplaatsen.

Het is daarnaast belangrijk dat boerenbedrijven in samenwerking met wetenschappers nieuwe manieren vinden waarop ze overgebleven materiaal uit de omgeving beter kunnen gebruiken als voedsel voor hun dieren. Een voorbeeld is GFT-afval uit de restaurants en kantines in de buurt, maar ook kroos en algen uit de sloot. Zo ontstaan er meer kringlopen, waarin we materialen uit de buurt zo goed mogelijk (her-)gebruiken.

Heffing op krachtvoer buiten Europa
Binnen de kringlopen van voer en mest werken bedrijven samen die zo ‘dichtbij als mogelijk en zo ver weg als nodig’ zijn gevestigd. In het begin werken Nederlandse boeren waarschijnlijk samen met bedrijven in heel Europa. Later kunnen deze kringlopen bestaan tussen bedrijven in Noordwest-Europa of die maximaal tweehonderd kilometer van elkaar zijn gevestigd. Om deze verandering te stimuleren, moet de overheid een heffing invoeren op krachtvoer van buiten Europa, waardoor het minder aantrekkelijk is voor boeren of ketenpartijen om dit te importeren.

Door een groter aandeel biologische bedrijven en meer biologische producten komen er ook meer biologische reststromen en bijproducten beschikbaar, zodat het ook voor de biologische sector mogelijk wordt om veevoer van dichtbij te halen.

Bouwsteen 4: Gebruikt mest als waardevolle grondstof

Bedrijven produceren binnen de natuurinclusieve kringlooplandbouw niet meer mest dan een boer kwijt kan op zijn eigen land of bij bedrijven in de buurt. Er zijn daardoor geen overschotten meer. Daarmee wordt mest weer een waardevolle grondstof die bijdraagt aan een gezonde, vruchtbare bodem. In een natuurinclusieve kringlooplandbouw gebruiken we bovendien vooral vaste mest. Dit is verteerde mest, soms met stro. Vaste mest heeft door het hoge gehalte organische stof een positief effect op de bodemkwaliteit en is goed voor het bodemleven.

Wat is er nodig? 

Urine en mest scheiden
Er komt meer vaste mest beschikbaar als melkvee- en varkenshouders andere stallen gebruiken en de mest en urine van de dieren scheiden. Door urine apart op te vangen of te zorgen dat het niet mengt met de mest, ontstaat minder ammoniakuitstoot.ix Dit kan in de melkveehouderij bijvoorbeeld in een vrijloopstal. De apart opgevangen urine kan de boer vervolgens gebruiken of aanbieden aan een ander bedrijf als kunstmestvervanger. Mest en urine scheiden is in de pluimveehouderij niet mogelijk. Om de uitstoot van ammoniak daar te beperken, kunnen boeren de mest drogen.

Minimale hoeveelheid gras per dier
Met een zogenaamde graslandnorm heeft een boer zoveel gras, waarop hij de mest kwijt kan en waarvan de koe voldoende kan eten. Zie hierboven bij lokaal veevoer.

Mest voor biogas gebruiken
Een boer kan biogas produceren door mest te vergisten. Dit gebeurt bij natuurinclusieve kringlooplandbouw via een monovergister, een speciale installatie waarin de boer alleen mest laat gisten om gas te produceren, op het eigen erf (of op het erf van de buren). Co-vergisting, waarbij de boer naast mest ook andere organische stoffen vergist, past niet binnen de kringlooplandbouw. Deze producten kunnen beter worden gebruikt als bodemverbeteraar.

Kunstmest vervangen
Binnen de natuurinclusieve kringlooplandbouw gebruiken we zo goed als geen kunstmest meer. Boeren en tuinders gebruiken alleen dierlijke mest, en minder stikstof en fosfor per hectare dan nu in de gangbare landbouw. Daardoor wordt de bodem gezonder en zijn de planten die erop groeien sterker en minder gevoelig voor ziekten en ongedierte. Mogelijke tekorten die ontstaan kunnen tuinders oplossen door een mix te gebruiken van dierlijke mest aangevuld met mineralen uit andere dierlijke of zelfs menselijke uitwerpselen. Ook kunnen boeren gewassen zoals groenbemesters telen, die helpen om de bodem gezond en vruchtbaar te houden.

Bouwsteen 5: Laat het gebied bepalen wat het bedrijf produceert

De kenmerken van een gebied en de grondsoort bepalen in de natuurinclusieve kringlooplandbouw wat er mogelijk is op het land. Zo voorkomen we milieuproblemen en kunnen de betrokken bedrijven zo goed mogelijk bijdragen aan meer biodiversiteit en een beter klimaat.

Grondsoorten optimaal benutten
Boeren in de natuurinclusieve kringlooplandbouw gebruiken zoveel mogelijk goede landbouwgronden, zoals zavel en kleigronden, om hun gewassen op te telen. Het laagveengebied in Nederland gebruiken boeren alleen om planten te telen die van natte voeten houden. Of ze gebruiken dit om weides te beheren die de biodiversiteit verbeteren. Op deze manier hoeven boeren de veengrond niet droog te leggen. Door het waterpeil hoog te houden kunnen we veenoxidatie tegengaan.xxxi Ook is hierdoor de uitstoot van CO2 veel lager. Zand- en lössgronden moet een boer gewoonlijk flink bewerken en (kunst)mest toevoegen, voordat gewassen er op groeien. Mest spoelt bij de teelt van maïs op zandgronden bijvoorbeeld gemakkelijk uit naar het grondwater. De natuurinclusieve kringlooplandbouw vermijdt bepaalde gewassen (bijv. aardappelen) dan ook op deze gronden.

Geen chemische bestrijdingsmiddelen en minder dieren bij water- en natuurgebieden
Zoals we eerder omschreven, gebruiken boeren in grondwaterbeschermingsgebieden en natuurgebieden geen chemische bestrijdingsmiddelen meer. Dit hangt ook samen met deze bouwsteen, waarbij de omgeving bepaalt wat er mogelijk is. Ook de hoeveelheid dieren per hectare en de hoeveelheid mest die je mag gebruiken moet in deze gebieden flink naar beneden. Daarnaast zal rondom deze gebieden een soort overgangszone of bufferstrook moeten komen, waarin geen chemische bestrijdingsmiddelen, geen grote stallen en minder dieren per hectare zijn toegestaan. In en rondom deze kwetsbare gebieden is wel ruimte voor biologische bedrijven of bedrijven die geen schadelijke middelen gebruiken.

Productie van hout en vezels, en sierteelt.
In een natuurinclusief kringloopsysteem gebruiken we de beschikbare landbouwgrond zoveel mogelijk om voedsel te verbouwen dat mensen kunnen eten. Daarnaast zijn er een aantal activiteiten, die ook een plaats hebben binnen een natuurinclusief kringloopsysteem. Bijvoorbeeld bedrijven die vezels of hout produceren, soms in rotatie met voedselgewassen. Vezels en hout is nodig om biobased bouwmaterialen te maken. Daarmee kan de CO2-uitstoot van de bouw worden verlaagd. i Voorwaarde is dat deze teelten natuurinclusief en zonder gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest plaatsvinden. Ook de teelt van vaste planten, bomen en bloemen is belangrijk om ons land te vergroenen, maar alleen als dat gecertificeerd biologisch gebeurt. De bodem, het water en de leefomgeving van de akkers en de kassen van deze teelten worden dan weer schoon, gezond en biodivers.

Bouwsteen 6: Is zo klimaatneutraal mogelijk

De tuin- en landbouw vormen samen een grote bedrijfstak in Nederland. Daarom is het belangrijk dat de bedrijven zo klimaatneutraal mogelijk worden om verdere opwarming van de aarde tegen te gaan. De landbouw kan nooit 100% klimaatneutraal worden, maar kan wel zeker veel minder broeikasgas uitstoten. Enkele sectoren waar veel moet gebeuren zijn de veehouderij en de glastuinbouw. De veehouderij veroorzaakt door dieren veel uitstoot van broeikasgassen. Daarnaast zorgt het lage waterpeil in veenweidegebieden voor inklinking van het veen, waarbij veel broeikasgassen vrijkomen. De glastuinbouw verbruikt veel energie in de vorm van aardgas.

Wat is er nodig?

Normen in de melkveehouderij
De overheid kan ervoor zorgen dat de melkveehouder stappen maakt richting meer klimaatneutrale productie door te verplichten dat de mest en urine in stallen gescheiden wordt. Hierdoor vermindert de productie en uitstoot van methaan (een broeikasgas) en ammoniak. Door een minimaal percentage kruidenrijkgrasland per koe te eisen: met kruidenrijkgrasland passen melkveehouders hun weidebeheer aan om met diepwortelende grassen en kruiden meer CO2 vast te leggen en kruidenrijkgrasland wordt minder vaak gescheurd, waardoor er veel minder CO2 vrijkomt. En daarnaast zal met een minimale graslandnorm het aantal melkkoeien in Nederland ook afnemen.

Verplicht hoog waterpeil in veenweiden
Door het (kunstmatig) lage waterpeil in veenweidegebieden klinkt het veen in en komen er veel broeikasgassen vrij. Dit waterpeil wordt laag gehouden om te zorgen dat koeien en machines op het land kunnen. Om broeikasgasemissies uit de veenweidegebieden te voorkomen moet het veen nat worden gehouden. Dit kan alleen als je het waterpeil flink hoger laat zijn (dichter onder het maaiveld). Per veenweidegebied moet een verplicht hoog waterpeil worden vastgesteld, indien nodig met een stappenplan in de tijd om daar te komen. Boeren kunnen of andere gewassen gaan telen die tegen natte voeten kunnen (bijvoorbeeld lisdodden), of met veel lichtere dieren gaan weiden en anders hun weides gaan beheren.

De vervuiler gaat meer betalen
De overheid kan boeren en tuinders stimuleren om de overstap te maken naar andere manieren van produceren. Dit kan door een heffingssysteem in te voeren. Hoe meer broeikasgas bedrijven uitstoten (per hectare), hoe meer ze betalen. De inkomsten uit deze heffing kan de overheid gebruiken om duurzame alternatieven goedkoper en aantrekkelijker te maken. Bijvoorbeeld door het verstrekken van subsidies om het scheiden van mest en urine in stallen te stimuleren.

Duurzame energie
De glastuinbouw verbruikt veel energie. Veelal is dat nu aardgas. De bedrijven in de glastuinbouw moeten daarom versneld overstappen op duurzame alternatieven zoals aardwarmte en stoppen met verwarming op basis van aardgas. Daarnaast kunnen zij hun planten telen met veel minder verwarming, zoals ook bleek tijdens de recente periode met hoge energieprijzen. Ook de brandstof voor tractoren en landbouwmachines moet duurzamer. Boeren en tuinders doen er daarom goed aan om over te stappen op elektrisch aangedreven machines en voertuigen.

Bouwsteen 7: Zet dierenwelzijn centraal

Voor deze bouwsteen sluiten we ons aan bij de visie van de Dierenbescherming die beschreven staat in het Deltaplan Veehouderij. i Dierenwelzijn is onlosmakelijk verbonden met natuurinclusieve kringlooplandbouw. Boeren houden dieren op zo’n manier dat de dieren voldoende ruimte krijgen om hun natuurlijke gedrag te vertonen. Voor elk dier staat zijn natuurlijke behoeften centraal en de boer en alle betrokken partijen passen het landbouwsysteem daarop aan. Het welzijn van elk dier is daarom hoog. Dieren in de veehouderij kunnen gezond, gelukkig en comfortabel leven, met genoeg ruimte om te bewegen, goed eten en drinken, en zonder stress of pijn. Ook is er een goede balans tussen dierenwelzijn en milieu. Voor varkens en kippen betekent dit dat wij vinden dat binnen, in zogenaamde ‘wintergartens’, deze dieren hun natuurlijk gedrag kunnen vertonen en daarom niet persé een uitloop moeten hebben. In uitlopen komt veel uitstoot vrij, die zeer lastig (of niet) te vermijden is.

persoon met kaplaarzen loopt over akkerbloemenveld naast een boerenakker met natuurinclusieve landbouwVijf koeien in de wei met beginnende zonsondergangIemand houdt net-geoogste aardappelen vast in de tuinTrekker op het landTwee jongens en een veldBoer fietst achter kudde koeien aan

Hoe maken we een natuurinclusief kringlooplandbouwsysteem de norm?

De veranderingen die we beschreven, richten zich vooral op wat er moet gebeuren in en rond de boerderij. Maar een succesvolle overstap naar natuurinclusieve kringlooplandbouw vraagt om veranderingen, investeringen in de hele keten van partijen die een rol spelen bij de productie en verkoop van voedsel. De bedrijven in de land- en tuinbouw zijn sterk afhankelijk van de beslissingen van andere partijen. Zo hebben supermarkten en banken jarenlang de intensieve manier van werken aangejaagd. En als consument zijn we gewend aan lage prijzen in de supermarkt.

Daar komt bovenop dat een boer of tuinder slechts een schakel is in een internationale keten. Dit komt omdat we 75 procent exporteren van al het voedsel dat we produceren. i Daardoor hebben zij weinig invloed op de prijzen van hun producten. Ook blijkt uit de Agro- Nutri Monitor van de Autoriteit Consument en Markt dat boeren niet altijd worden vergoed voor extra inspanningen die ze leveren om natuurinclusief te produceren. i Anderzijds ontvangen de Europese boeren veel landbouwsubsidie. De intensieve landbouw overschrijdt de grenzen van de natuur, is niet klimaatbestendig, en ondanks alle grote investeringen loont het nauwelijks voor de boeren zelf. Een overstap naar een duurzamere manier van werken is onvermijdelijk. Om dat financieel haalbaar te maken, kijken zowel de boer en tuinder als de consument vooral naar de overheid om het verdienmodel van de boeren te verbeteren. Maar een goede samenwerking tussen alle partijen is nodig voor een succesvolle overstap.

Goede samenwerking en afspraken zijn voorwaarden voor succes
Er zijn al heel veel boeren en tuinders die natuurinclusiever werken en hun kringlopen sluiten, maar om alle boeren mee te krijgen, is meer nodig. Alle belanghebbenden die belangrijk zijn voor de voedselketen, van het bedrijfsleven tot overheden tot consument, moeten hun bijdrage leveren. Samen kunnen zij de kosten en opbrengsten van een natuurinclusief kringloopsysteem eerlijk verdelen, en ervoor zorgen dat de beweging naar duurzame productie plaatsvindt. Als dat onvoldoende lukt zijn aanvullende maatregelen van de overheid nodig. Deze verandering is uitdagend, omdat boeren en tuinders hun producten ook verkopen buiten Nederland. Ook bestaan er allerlei afspraken over marktordening, staatssteun en mededinging. Het is noodzakelijk dat álle betrokken partijen de overgang naar natuurinclusieve kringlooplandbouw mogelijk maken en gelijktijdig bijdragen. Hierbij is wachten op elkaar of op ‘het perfecte moment’ niet aan de orde. We moeten ons richten op partijen die samen deze eerste stappen al durven nemen. Zij vormen het begin van een bloeiende en duurzame landbouwsector.

Rol van de Nederlandse overheid
De overheid heeft als marktmeester de verantwoordelijkheid om kaders te stellen via wet- en regelgeving als bedrijven niet snel genoeg verduurzamen. Normering (zoals een graslandnorm), beprijzing (zoals een heffing op vervuilende producten zoals bestrijdingsmiddelen en kunstmest) en stimuleren (zoals subsidies op gewenste stallen) zijn belangrijke knoppen. Of een groene verzekering voor bedrijven die met minder bestrijdingsmiddelen produceren, waardoor een geslaagde oogst minder zeker is. Een andere optie is een stimuleringsfonds om investeringen voor verduurzaming te subsidiëren. Ten slotte kan de overheid dit geld ook inzetten om de tarieven te verlagen van bedrijfsadviseurs die niet gebonden zijn aan een marktpartij, zodat boeren goed advies kunnen inwinnen bij hun overstap.

De overheid heeft ook een belangrijke rol om specifiek de biologische boeren financieel te ondersteunen in omschakel- en onderhoudskosten. Momenteel is Nederland een van de weinige Europese landen die dit nog nauwelijks doet. i Bijvoorbeeld door de hectarepremie vanuit de Europese landbouwsubsidie voor biologische boeren te verhogen. Alleen de combinatie van sturende en stimulerende maatregelen van de overheid, en stappen bij alle ketenpartijen, zal leiden tot verandering naar economisch rendabele natuurinclusieve kringlooplandbouw. Ook op Europees niveau heeft de overheid een belangrijke opdracht. Nederland moet daar inzetten op een gelijk speelveld voor natuurinclusieve kringlooplandbouw. Dit kan op een aantal manieren:

  • We moeten er in handelsverdragen voor zorgen dat de producten van binnen en buiten Europa voldoen aan de bouwstenen van natuurinclusieve kringlooplandbouw.
  • Soepelere staatssteunregels, zodat boeren een beloning krijgen als ze bijdragen aan ecosysteemdiensten, zoals houtwallen en blijvend kruidenrijk grasland.
  • Duidelijkere mededingingsregels over vrije concurrentie in Europa. Het is belangrijk dat de Europese overheid deze regels verduidelijkt, zodat Europese en Nederlandse bedrijven afspraken kunnen maken ten bate van duurzaamheid.

Rol van de retail sector
Om natuurinclusieve kringlooplandbouw een flinke duw in de rug te geven, moeten bedrijven in de retail sector, zoals supermarkten, hogere inkoopeisen stellen. Dit kan door meer biologische en natuurinclusieve producten in te kopen en klanten aan te moedigen om deze vaker te kopen. Ook kunnen ze meer schapruimte geven aan deze duurzame(re) producten.

Daarnaast is de retail sector een belangrijke speler om mensen aan te moedigen meer plantaardige eiwitten te eten in plaats van vlees en vis. Door gemiddeld lagere winstmarges te hanteren, kunnen bedrijven duurzamere producten betaalbaar houden voor de consument.

Om dit te bereiken, is het belangrijk dat supermarkten stoppen met aanbiedingen op vlees en andere dierlijke producten zoals kaas of melk. Tegelijkertijd kunnen zij plantaardige varianten en biologische producten bekender maken bij de consument en als ‘het normaal’ presenteren. Gaat dit niet snel genoeg? Dan is het aan de overheid om in te grijpen. Zij kan de markt van biologische en plantaardige alternatieven stimuleren, zodat steeds meer mensen méér plantaardige eiwitten gaan eten dan dierlijke. In 2040 kan het gemiddelde dieet dan bestaan uit eiwitten die voor 30 procent uit duurzaam geproduceerde dierlijke voedselbronnen komen, zoals vlees, melk en kaas. En voor 70 procent uit duurzaam geproduceerde plantaardige bronnen, zoals bonen en granen.

Een andere belangrijke aanpassing is dat in 2040 het aanbod in de supermarkt volledig biologisch en natuurinclusief moet zijn. Daar is steun voor nodig van de overheid. De producten die niet aan de eisen voldoen, belast de overheid zwaarder, waardoor ze duurder zijn.

Rol van banken en verzekeraars
Het is van groot belang dat banken en verzekeraars boeren en tuinders helpen omschakelen en duurzame bedrijven een goede start geven met financiering. Een uitdaging is hierbij dat natuurinclusieve kringlooplandbouw niet één standaardbedrijf kent op basis waarvan een bank een lening kan verstrekken of een verzekeraar een verzekering kan aanbieden. Er zal een enorme diversiteit aan bedrijven ontstaan, zoals boerenbedrijven met agroforestry, permacultuur, verschillende agro-ecologische vormen en biologische productie. Daardoor komen er dus ook veel nieuwe verdienmodellen bij in de land- en tuinbouw. Verzekeraars en banken moeten daar flexibel mee omgaan in hun financiële ondersteuning en leningen verstrekken met een lage rente of verzekeringen met een lagere premie. Daarbij is het nodig dat ze duurzaamheidseisen stellen en boeren met een intensiever verdienmodel ondersteunen om de overstap te maken naar een andere bedrijfsvoering. Dat betekent dat banken leningen aan gangbare bedrijven (deels) gaan afschrijven. Tenslotte is het noodzakelijk dat banken en verzekeraars groene verzekeringen gaan aanbieden. En dat zij een risicofonds oprichten om de overstap naar natuurinclusieve kringlooplandbouw te ondersteunen.

Banken en verzekeraars kunnen dit niet zonder steun en doelen van de overheid. Het is daarom nodig dat de overheid banken en verzekeraars als doel meegeeft om hun portfolio volledig te verduurzamen voor 2040. Een andere vereiste voor succes is de overheid die banken en verzekeraars verplicht om te rapporteren over hun bijdrage aan de overgang naar natuurinclusieve kringlooplandbouw. Denk bijvoorbeeld aan het aantal en de hoogte van verstrekte leningen en verzekeringen voor duurzame bedrijven of het aantal afgeschreven gangbare leningen.

Rol van de wetenschap en het onderwijs
In wetenschappelijk onderzoek en het onderwijs ligt nog vaak de nadruk op de intensieve landbouw en hoe we die verder kunnen optimaliseren. Het is belangrijk dat we onze kennis en kunde gaan inzetten voor een natuurinclusief kringlooplandbouwsysteem. Door onderzoek naar biologische en natuurinclusieve werkwijzen te verdiepen en uit te breiden, kunnen we deze doorontwikkelen en ook internationaal koploper worden. Dat kan niet zonder een verandering binnen onderzoeksinstellingen. Zij moeten meer onderzoek gaan doen naar precisielandbouw en hoe we reststromen beter kunnen gebruiken als veevoer. Ook is meer onderzoek nodig naar manieren om kringlopen te sluiten en alternatieven voor chemische bestrijdingsmiddelen. Op dit moment bestaat er een sterke financiële band tussen onderzoek- en onderwijsinstellingen en de agrarische industrie. Het is belangrijk dat de overheid deze band verbreekt, zodat onderzoeken vaker onafhankelijk plaatsvinden.

De rol van de toeleverende- en verwerkende industrie
In het systeem van natuurinclusieve kringlooplandbouw hebben ook de toeleverende- en verwerkende industrie een belangrijke rol. De toeleverende industrie voorziet land- en tuinbouwbedrijven namelijk van benodigdheden, zoals bestrijdingsmiddelen, veevoer, machines en adviezen. De verwerkende industrie gebruiken de producten die zij kopen van boeren of tuinders. Voorbeelden hiervan zijn bakkerijen en de vleesindustrie. Hun inzet is daarom belangrijk.

De toeleverende industrie moet zich specialiseren in duurzame producten en gaat hierover actief adviseren. Je kunt dan denken aan biologische manieren om ziekten en plagen te bestrijden, de bodem te verbeteren en nieuwe soorten voer uit reststromen. Met benchmarks kunnen deze bedrijven inzichtelijk maken welke verschillen er zijn en hun klanten stimuleren om duurzame keuzes te maken.

De verwerkende industrie kan met inkoopvoorwaarden de duurzame productie stimuleren. Aan de andere kant kunnen boeren en tuinders die dezelfde productgroepen aanbieden, zoals bijvoorbeeld tomaten, ook samenwerken en de verwerkende industrie gezamenlijk dwingen om goed te betalen voor hun duurzame producten.

De overstap naar een natuurinclusieve kringlooplandbouw zorgt ervoor dat de bedrijven in de toeleverende en verwerkende industrie in 2030 ook meer CO2-neutraal kunnen produceren. Ze kunnen dan voldoen aan de vereisten van de Corporate Sustainable Responsibility Directive. In 2040 hoeven toeleverende bedrijven bovendien geen vervuilende producten meer te maken, zoals kunstmest, bestrijdingsmiddelen en geïmporteerd krachtvoer. De verwerkende industrie past zich daar ook op aan. Deze bedrijven sluiten de productiekringlopen door samenwerkingen in Noordwest-Europa.